Straatterrorist in schaapskleding

Je kunt tegenwoordig niet rustig meer door een winkelstraat lopen zonder dat je lastig gevallen wordt door vervelende figuren met een van sponsoring voorzien windjack, die je iets willen verkopen. Het werkwoord aansmeren en het bijvoeglijk naamwoord louche zijn ook zeker op deze figuren van toepassing. Doorgaans loop ik stoïcijns aan hun zielige voorkomen voorbij, maar voor een mooie dame maak ik uiteraard graag een uitzondering. Op de vraag of ze me iets mocht vragen antwoordde ik tegennatuurlijk: “maar natuurlijk.” “Sport je?” vroeg ze lief. Terwijl ik zo sportief mogelijk mijn laatste sigarettenhijs de Heuvelstraat in blies, glimlachte ik tevreden. “Zie ik er zo uit, dan?” Op deze retorische vraag volgde beleefd als zij was geen direct antwoord. “Ik kan je namelijk een gratis sportkaart voor een maand aanbieden.” Dat leek mij geen goed idee. Ik ben namelijk vier jaar lid geweest van de Arendse Healthclub, dat zo dichtbij mijn woning is ,dat  ik het bejaardenzweet kan ruiken als er een spinninglesje gaande is. Toch was mijn lidmaatschap geen succes. Het was een directe vorm van sponsoring.

Deze mooie vrouw liet zich echter niet zomaar afpoeieren. “Weet je wel dat je je lichaam als tempel moet beschouwen?” Ik vertelde de straatterrorist in schaapskledij dat ik mijn lichaam ook zeker als tempel beschouw, maar dat het ieder weekend happy hour is in  mijn  ‘Temple of Doom’ en dat mijn monniken doordeweeks leven op koffie, sigaretten en tosti’s. Ik voegde eraan toe dat mijn monniken macrobiotisch voedsel verfoeien en dat zij het ascetische hoger in het vrome vaandel hebben staan dan lichamelijke activiteit. “Dus je bent gewoon lui!” zei ze nog voordat ik een voldane glimlach op mijn bolle gezicht kon toveren.  Ik was met stomheid geslagen door haar spitsvondige repliek. Ze ging verder met haar verkooppraatje, maar ik luisterde al lang niet meer naar wat ze zei. Ik verloor mijzelf in haar mooie blauwe ogen.

“Dus wat dacht je ervan?” Ik had totaal niet geluisterd. En dat terwijl ik doorgaans niet eens op blond val. “Oh…eeeh, ja….” Ik kon niet meer uit mijn woorden komen. “Als je nu zaterdagochtend komt dan ben ik er ook.” Ik leek godverdomme wel een klein kind. ‘NEE!,’ had ik moeten schreeuwen, maar mijn stembanden fabriceerde slechts laf gemompel. “Nou eeeh ja, ik weet….”ze liet me niet uitpraten en voordat ik het wist had ik een formulier ingevuld en een afspraak voor zaterdagochtend gemaakt. Zoals een echte straatterrorist in schaapskledij betaamt gaf ze me een zoen om mijn wang. “Tot zaterdagochtend dan hè, gezellig!” Verbouwereerd vervolgde ik mijn wandeling door de Heuvelstraat. Bij thuiskomst heb ik met het schaamrood op de kaken mijn ‘Asics’ van een dikke laag stof ontdaan. Zoals Herman Kuiphof zei bij het winnende Duitse doelpunt tijdens de WK-finale van 1974: ‘zijn we er toch weer ingetuind.’